De stortplaats is een spiegel


(Dutch only)
Published in De Correspondent
24.03.2022

Ons hele leven lang produceren we afval, maar waar blijft het? Onder de grond stoppen is vaak de goedkoopste en meest voor de hand liggende optie. Maar uit het zicht betekent niet dat het afval wég is. Hoe zullen de archeologen van de toekomst kijken naar ons consumptie- en weggooigedrag?

Met veiligheidsschoenen en een fluohesje aan wandelde ik in 2016 voor het eerst een vuilstortplaats op. Tussen bergketens voel ik me thuis, maar nu bevond ik me op onbekend terrein. Hier had geen botsing van tektonische platen plaatsgevonden, integendeel. Op dit stabiele stuk grond was een heuvel aangelegd door het ophopen van het afval dat we dagelijks produceren. Een afvalberg.

De ervaring had iets overweldigends, zelfs subliem. Ik voelde afschuw, maar was ook gefascineerd. Mijn hele leven lang produceer ik – produceren wij allen – afval, en toch ontdekte ik nu pas waar het terechtkomt. Het storten van afval moet volgens de Europese wetgeving, en de daaruitvolgende afvalhiërarchie ‘Reduce, Reuse, Recycle’, tot een absoluut minimum beperkt worden. Desondanks is het in veel Europese landen nog steeds de goedkoopste en meest voor de hand liggende methode om afval te verwerken.

Eind 2017 bezocht ik de tentoonstelling After the end of the world  in het museum CCCB te Barcelona. Daar ontdekte ik Timothy Morton, een ecologisch filosoof die in de context van de tentoonstelling aangeduid werd als Minister van de Toekomst. Zijn theorieën en uitspraken vergezelden me op de veelvuldige bezoeken aan Europese stortplaatsen. Volgens hem is er niets op deze wereld dat zomaar verdwijnt. Materialen ondergaan een transformatie, of we verplaatsen ze naar een andere plek. Daarmee wordt een hoop energie verspild.

En zo gaat het ook met afval. Produceren, recyclen en verbranden zijn processen van transformatie. Storten is verplaatsen. We schuiven de stukjes van de complexe afvalverwerkingspuzzel voor ons uit tot ze uit het zicht verdwijnen. Want uiteraard wil niemand zo’n afvalberg in zijn achtertuin.

Maar wat als het verbergen van deze plekken – én hun inhoud – een bewuste strategie wordt? Zodat we gaan geloven dat na het wegsmijten van het mondmasker in een container, er inderdaad een mirakel plaatsvindt waardoor het zomaar verdwijnt? Zodat we veel te nieuwe dingen kunnen blijven weggooien, zolang er plek is onder het tapijt van ons landschap? Naast de permanente discussie of storten al dan niet vervuilender dan wel veiliger is dan recyclen of verbranden, vraag ik me alsmaar vaker af wat nu in feite de langetermijnvisie (100, 500, 1000 jaar?) voor zo’n stortplaats is.

Uit ruimtegebrek zijn veel vooral West-Europese landen overgestapt op alternatieve afvalverwerkingsmethodes, zoals moderne verbrandingsovens, of recyclen. Bestaande stortplaatsen worden getolereerd, maar nieuwe sites aanleggen is op veel plekken not done, omdat het te dicht bij de mensen komt. Toch zal er op mondiale schaal niet snel een reëel tekort zijn aan ruimte, en zullen er altijd afvalfracties bestaan – zoals asbest of reststoffen van verbranding – waarvoor geen andere oplossing is dan ze zo veilig en diep mogelijk onder de grond te verbergen.

Vroeger werden de resten gewoon begraven, maar sinds de jaren 80 groeit het besef dat daarmee schadelijke stoffen in het water, de bodem en de lucht terechtkomen, met allerlei gevolgen voor de volksgezondheid en het milieu. Sindsdien worden er alleen zogeheten sanitary landfills aangelegd, waarbij beschermlagen – slecht doorlatend materiaal zoals klei, in combinatie met dikke plastic folie – onder en boven het afval worden aangebracht. Vervolgens wordt dit nieuwe landschapselement met behulp van aarde en planten vakkundig geïntegreerd in de omgeving.

Zo ontstaat er een hermetische bubbel die na minstens 30 jaar verplichte nazorg plots aan zijn lot wordt overgelaten. In Nederland zijn enkele voormalige stortplaatsen omgevormd tot recreatiegebieden. De hoogte van zo’n stortplaats is ideaal voor skipistes, mountainbike parcours, golfterreinen of als uitkijkpunt.

Maar dat zijn uitzonderingen. De meer dan 500.000 al dan niet actieve Europese stortplaatsen hebben vaak geen andere ambitie dan een omheind en ontoegankelijk stuk landschap te worden.

De inhoud blijft onaangeroerd, als een relikwie voor de archeologen van de toekomst, die ondanks de schat aan informatie mogelijk niet zullen begrijpen waarom de twintigste en eenentwintigste-eeuwse mens al dit materiaal dumpte.

De stortplaats is een spiegel, de open wond van een inefficiënt systeem waar, als gevolg van de razendsnelle vooruitgang van de laatste eeuw, materialen in terechtkomen die niet meer thuishoren in de circulaire processen der aarde, en die de wetenschap nog niet weet te transformeren. We stoppen het weg onder de grond, uit het zicht. De connectie tussen ons consumptiegedrag, de ongeremde vooruitgang en de impact op het landschap verdwijnt.

Maar net zoals een berg ook een steengroeve kan worden, zal er misschien ooit de noodzaak ontstaan om de stortplaatsen opnieuw te ontginnen. Grondstoffen worden schaarser, waardoor we gedwongen zullen worden om terug te blikken naar wat we al hebben. De stortplaats zal op zijn beurt een bron worden. Er zal geen andere optie meer zijn.




Bergen


(Dutch only)
Published in De Standaard weekblad
29.05.2021

Laura Van Severen brengt stortplaatsen in beeld, in België en daarbuiten. Het zijn beelden van wat ooit was – en er altijd zal zijn.


Decennialang was storten de goedkoopste en meest voor de hand liggende ­manier om afval te verwerken. Alleen in Vlaanderen zijn er volgens een onderzoek van Ovam meer dan 2.000 historische stortplaatsen. ‘Die zijn er gekomen na de Tweede Wereldoorlog. Tot dan ­gebeurde het in de achtertuin en was het afval ook anders van aard, er was amper plastiek’, weet Jan Feryn. Hij is zelfstandig milieuconsulent en voor­malig ambtenaar van Ovam, waar hij toezag op de toepassing van de wet­geving.

In 1999 werd op Europees niveau de Landfill Directive geïmplementeerd, met richtlijnen die de lidstaten in nationale wetgeving moesten opnemen om de negatieve gevolgen van afvalstorting voor het oppervlakte- en grondwater, de bodem, de lucht en de volksgezondheid te voorkomen of te beperken. Preventie en hergebruik werden prioritair, volgens de 3 R’en: reduce, reuse en recycle. Afval storten is de minst duurzame optie en moest evolueren tot een marginaal ­fenomeen.

Volgens cijfers van Eurostat (2018) recycleert België 54,5 procent en storten we 1 procent van alle stedelijk afval. In Portugal en Roemenië komt respectievelijk nog 48,6 en 73,5 procent van het stedelijke afval op een stortplaats terecht. Voor veel Europese landen is het van­wege politieke, economische, demo­grafische en geografische factoren een uitdaging om afval duurzaam te verwerken.

Feryn noemt een stortplaats ‘een noodzakelijk kwaad’. ‘Er zal altijd een fractie van ons afval zijn die gestort moet worden, bijvoorbeeld asbest, maar de uitdaging is om het op een zo correct mogelijke manier te doen.’

We zitten met een reeks materialen opgescheept die niet meer thuishoren in het circulaire proces en die de wetenschap nog niet efficiënt kan transformeren. Onder de grond en uit het zicht is de impact van ons consumptiegedrag en onze ongeremde vooruitgang op het landschap minder confronterend.

‘De bestaande stortplaatsen worden getolereerd, maar nieuwe stortplaatsen zijn not done. Dat krijg je in onze huidige maatschappij niet meer verkocht.’

In België is geen plaats meer. Zodra een stortplaats haar maximale capaciteit bereikt, wordt ze bedekt met ­beschermfolie, aarde en planten om het nieuwe landschapselement te integreren in de omgeving. Dat dat niet altijd evident is, bewijst de stortplaats Hooge Maey aan de Antwerpse haven, met 55 meter het hoogste punt van de provincie Antwerpen.

Wat kan een voormalige stortplaats nog betekenen? ‘Begrazing kan nog, maar akkerbouw is geen optie. Die grond is onderhevig aan erosie, er wordt in geploegd, op den duur zit je op de ­beschermfolie.’ Ook bebouwing is geen optie. Misschien is dat voor België nog zo slecht niet. Een voormalige stortplaats kan ruimte creëren, een natuurgebied zelfs. Het is een plek die je vooral met rust moet laten.

In haar project Strata onderzoekt de Belgische fotografe Laura Van Severen het eigenaardige landschap van de stortplaatsen. Haar fascinatie voor de arti­ficiële ‘bergketens’ bracht haar onder meer naar Spanje, Nederland en Roe­menië. In vier jaar beklom ze meer dan 120 stortplaatsen. Door getuigenissen en observaties wil ze nuance brengen in een kwestie die vaak zwart-wit wordt weergegeven.



© 2016—2024
Laura Van Severen
All rights reserved